|
Geschiedenis
Veelal
wordt aangenomen dat de lundehund een afstammeling is van
een oeroud ras. Voornamelijk omdat er zoveel
anatomische bijzonderheden tesamen aanwezig
zijn. Al in 1591
doet Erik Hansen Schønnebøl melding van
de papegaaiduikersnesten in de diepe holen en spelonken in
de rotsen waarvoor een lenige hond nodig is die in nauwe
passages kan manoeuvreren om de vogels naar buiten te
halen.
Voor zover kan worden
nagegaan wordt er voor het eerst schriftelijk
melding gemaakt van een bijzonder lenige hond die gebruikt
wordt voor de jacht op papegaaiduikers (fratercula
arctica) door de Italiaan Francesco Negri, een priester
uit Ravenna, die in 1664-65 door Finland reisde. Zijn
avontuur paste in het tijdbeeld dat zich karakteriseerde
door de zucht naar kennis die Galileo
Galilei als een sterke wind door het Italiaanse
culturele leven had geblazen. Hij deed verslag in 8
brieven die na zijn dood gepubliceerd werden. Hij schreef
bijvoorbeeld brieven naar Johannes Scheffer, een professor
in Uppsala en gaf zijn infornatie over Lapland door aan de
groothertog van Tuscany, Cosimo III en zijn secretaris and
bibliothecaris, Antonio Magliabechi. Francesco
correspondeerde ook met Graaf Lorenzo Magalotti, die zelf
in Stockholm was geweest, en hij presenteerde enkele van
de "wonderen" uit Lapland aan de Florentijnse academici
uit die tijd.
Ook de dichter-prediker Petter Dass (1647-1707),
dominee in Alstadhaug, Nordland, en Noorwegen's
grootste 17de eeuwse schrijver, beschrijft de
lundehund van het eiland Lovunden in zijn boek
Nordlands Trompet. Dit meest bekende werk werd voor
het eerst uitgegeven in 1739 en is een eerbetoon aan
het noordelijk deel van Noorwegen. Alles wat hij
beschrijft wordt door hem gezien als God's schepping.
Er zijn veel overeenkomsten tussen de beide
onafhankelijk geschreven stukken van Francesco Negri
en Petter Dass.
Sinds het eind van de 16e eeuw is het gebruik van de
lundehund voor de jacht op papegaaiduikers dus bekend. In
1779 wordt dit door Nicolai Jonge uit Denemarken nogmaals
beschreven en ook in 1807 door de Duitse geoloog Christian
Leopold von Buch. Deze reisde veel door Europa en deed als
een van de eerste geologen veel veldwerk. Ook bestudeerde
hij fossielen en bracht in 1826 de eerste complete
geologische kaart van Duitsland uit.
De vangst van papagaaiduikers met honden is ook bekend in
IJsland. In de eerste helft van de 19e eeuw schrijft de
Zweedse natuurwetenschapper en ornitholoog, Sven Nilsson,
in de Skandinavisk Fauna: “Dit hondenras dat de naam
IJslandse Schapenhond draagt, kwam met Noorse kolonisten
van Noorwegen naar IJsland. Hetzelfde ras wordt gevonden
op de eilanden ten noorden van Trondheim (N) vooral in de
gebieden waar de papegaaiduiker broedt. Deze hond is
ongeveer van dezelfde grootte als een vos, rood-bruin met
zwart van kleur, is gewend om papegaaiduikers en andere
zeevogels te jagen die hun eieren in holen en spelonken in
de rotsen leggen.”
Rond 1850 verloor de lundehund
langzaam zijn functie omdat men overging op de vangst met
netten. Dat deed men omdat de papegaaiduiker afnam in
getale en zo nam dus ook de lundehundpopulatie langzaam
af. Begin 20e eeuw werd de lundehund "ontdekt" door
hondenliefhebber Sigurd Skaun.
In diverse geschriften uit de 16e eeuw werd de lundehund
genoemd in combinatie met het eiland Værøy,
een van de Lofoten eilanden. Skaun dacht dat deze hond dus
nog wel zou bestaan en ging op zoek. Hij schreef diverse
mensen op de Lofoten eilanden aan en ontving bericht dat
ze er wel van gehoord hadden maar dat ze allemaal
verdwenen waren. Skaun ontdekte dat de lundehund nog
voorkwam op Værøy waar hij de bijnaam
Måstad hond had. Måstad is een stadje op
Værøy dat zijn naam te danken heeft aan de
Viking koning Mås die in zijn grote huishouding ook
lundehunds hield die naast het vangen van vogels ook als
schapendrijver dienst deden. Omdat Måstad redelijk
geïsoleerd ligt, kon de lundehund voortbestaan zonder
ongewenste kruisingen met andere rassen. Daarom wordt
algemeen erkend dat de lundehund het oudste ras in
Noorwegen is.
Skaun schreef in 1925 een artikel in een Noors blad voor
jagers en vissers met als titel “Een Noors hondenras voor
de vogeljacht op weg naar vergetelheid”. Aanvankelijk
dacht de Noorse kennelclub dat het om de Noorse Buhund
ging. Eleanor
Christie uit Noorwegen las Skaun’s artikel in 1937 en ging
op zoek. (Foto: Putte Ødegård).
Zij ontdekte dat de lundehund overbodig was geworden,
daardoor verwilderde, en om aan voedsel te komen
regelmatig schapen aanviel. Toen de lokale gemeenschap ook
nog eens een bonus van 8 kronen op iedere gevangen hond
zette ging het snel achteruit met de populatie.
Eleanor leerde Monrad Mikalsen kennen, een boer op het
eiland die nog met zijn lundehunds op jacht ging. In
1939 kocht Eleanor Christie 3 teefjes en 1 reu. Hier
kwamen 4 pups uit voort. Op dat moment werd de populatie
geschat op niet meer dan 50, verdeeld over enkele
boerderijen. In 1943 toen de Noorse kennelclub het ras
erkende had zij al 60 nakomelingen. Door de ziekte
canine distemper, de tweede wereldoorlog en het probleem
om aan vaccin te komen, stierf Eleanor’s populatie uit.
In 1950 kon ze aan twee nieuwe pups komen die zich
echter niet voortplantten. In 1960 vond ze weer 3 pups
en door haar vasthoudendheid kreeg de lundehund
eindelijk meer aandacht.
Dankzij Eleanor Christie's inspanningen en mede dankzij
de geisoleerde ligging van Værøy en de
Lofoten, heeft de lundehund het tot in de 21e eeuw
overleefd. In 1962 werd de Noorse Lundehund Club
opgericht. Op dit moment bedraagt de wereldpopulatie
naar schatting tussen de 1100 en 1300 stuks. In 2000
waren er slechts 6 lundehunds in Nederland. In 2010
waren het er bijna 70.
|